André Bilsen ondersteunt met zijn organisatie SOS Abandonados twee scholen om Braziliaanse kinderen van de straat te houden. Al is Bilsen niet optimistisch, hij weigert de moed te laten zakken.
Hoeveel straatkinderen lopen er in Brazilië rond?
BILSEN: Het hangt ervan af wat je straatkinderen noemt. Je hebt veel kinderen die bij hun familie wonen maar die op straat geld proberen te verdienen door auto’s te wassen of eten te verkopen. Zij worden ook straatkinderen genoemd. Wij noemen hen ‘kleine arbeiders’. Dat is minder discrimerend.
En hebt u dan een idee hoeveel ‘echte’ straatkinderen er zijn?
BILSEN: Dat is moeilijk in te schatten. Als je enkel de kinderen neemt die dag en nacht op straat leven dan zou honderd kinderen voor een stad als Manaos met anderhalf miljoen inwoners al veel zijn.
Wordt de problematiek van de straatkinderen in het Westen dan overschat?
BILSEN: Het wordt niet overschat, het wordt wel op één hoop gegooid. Er is nog een derde groep die je straatkinderen kunt noemen: de galera’s. Dat zijn jeugdbendes, vaak kinderen van nog maar twaalf jaar, die echt al crimineel bezig zijn. Die bendes houden zich vooral bezig met het dealen van drugs, dat is het grote probleem op dit ogenblik. Elke dealer heeft zijn wijk die hij met een paar volwassenen controleert, met daarrond een groep jongeren die de drugs verkopen. De jongeren gebruiken koeriers van vaak amper zes jaar oud. In Manaos zijn er vaak dodelijke incidenten en in Rio heerst er echt een drugsoorlog. Zo zijn er twee maanden geleden enkele tientallen bendeleden, kinderen, gedood in een conflict met de politie. In Rio is het zelfs zo erg dat het leger is ingeschakeld. Als je de galera’s bij de straatkinderen rekent, is het een gigantisch aantal, net omdat de drugswereld zo uitgebreid is. Dan spreken we over vele honderdduizenden in heel Brazilië.
Hoe staat de publieke opinie tegenover straatkinderen?
BILSEN: De middenklasse en de rijken staan heel afwijzend tegenover straatkinderen. De winkeliers huren nog altijd veiligheidsmensen in die hun winkels en winkelstraten moeten beschermen. Op welke manier dat gebeurt, vinden de winkeliers niet belangrijk. Zelfs de politie gedraagt zich crimineel tegenover de straatkinderen.
Maar wat vindt het publiek zelf?
BILSEN: Het publiek staat ook vijandig tegenover straatkinderen omdat het publiek vaak het slachtoffer is van kleine delinquenten. Straatkinderen bouwen net een reputatie op door veel overvallen te plegen. Zo heb je bijvoorbeeld negentig procent kans om overvallen te worden als je ’s avonds alleen loopt op Copabana, het bekendste strand van Rio. En wie overvallen wordt, begint haat te koesteren tegenover de overvaller. Dat gebeurt zoveel in Brazilië dat heel veel mensen haat beginnen te koesteren tegen alle armen. Dat is het tragische: alle mensen uit arme wijken worden over dezelfde kam geschoren.
Wordt u daar niet moedeloos van?
BILSEN: Nee. Als je moedeloos bent, gebeurt er niets meer, hé. Het geweld neemt wel toe, maar als je niets doet, wordt het nog erger. Mauazinho, de krottenwijk waar een school van ons staat, is echt veranderd door de aanwezigheid van de school. Zonder die ene school zouden meer dan duizend kinderen op straat rondhangen, geen vorming krijgen en dus geen kans maken op de arbeidsmarkt. Ook de ouders worden betrokken bij de school: het gaat echt over duizenden mensen. Als zo’n wijk begint te verbeteren komt de gemeente misschien asfalt leggen of riolering bouwen. Een bescheiden project kan echt een hele wijk in een positieve spiraal brengen.
Maar verschuift de bittere armoede dan niet gewoon?
BILSEN: Ja, dat klopt. De armoede verschuift want er komen altijd meer mensen van het binnenland naar de steden op zoek naar werk. Maar zij zijn ongeschoold en vinden geen werk. In Brazilië noemt men dat de inmenzao. Zij verenigen zich en bezetten een stuk grond aan de rand van een stad en creëren alsmaar nieuwe krottenwijken. De miserie neemt dus toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten